Shiants, we komen thuis
Al gauw lichten we het anker en varen de baai uit naar de open zee via dezelfde route waarlangs ik de vorige avond binnen kwam. Een snellere route zou langs de noordzijde van Scalpay zijn geweest, maar daar ligt een brug naar het vasteland met een doorvaarthoogte van 20 meter. Ik vrees dat Tuimelaar, met alle antennes en windvanen op de mast, net iets hoger is, al weet ik het niet zeker. Bij X-Yachts konden ze me het eigenlijk niet vertellen.
Als Koen voelt hoe de zee en de wind met Tuimelaar spelen kijkt hij aanvankelijk wat angstig. Maar mijn woorden: “hier is ze voor gebouwd” stellen hem gerust. Niet alleen op dit stuk van de tocht, maar ook later, als we veel ruigere zeeën ontmoeten en ik mij – stilzwijgend – afvraag of zij daar ook nog wel voor is gebouwd, is die opmerking van mij hem tot steun.
Een paar maanden eerder had een vriend, die hoorde over mijn Schotse reis, mij het boek ‘Zeezicht’ (Engelse titel: ‘Searoom’) van Adam Nicolson geleend. Het is een boek uit 2001, waarin Adam Nicolson vertelt over het kleine Hebridische eilandengroepje de Shiants (spreek uit: “shants”), dat in 1940 door zijn vader werd gekocht voor 1.400 pond. Het ligt net ten oosten van het buiten-Hebridische eiland Lewis. Adam bracht er tijdens zijn jeugd vele zomers door en kreeg de eilandengroep van zijn vader cadeau toen hij 21 werd. Ook als volwassen man bracht hij er veel tijd door. Hij nam zich voor om de traditie voort te zetten en de eilanden ook weer aan zijn zoon door te geven, in 2005 als hij eenentwintig zou worden. Maar kennelijk beschouwde hij dat als een afscheid van iets wat sterk met zijn wezen was verwant. En hij besloot om in de jaren voorafgaand aan de eenentwintigste verjaardag van zijn zoon alle aspecten van de eilanden te onderzoeken, te documenteren, te beschrijven. Zo ontstond het boek ‘Zeezicht’. Het is een gedetailleerde beschrijving van de eilandengroep, zoals Nicolson zegt, in zoveel mogelijk dimensies: geologisch, geestelijk, botanisch, historisch, cultureel, esthetisch, ornithologisch, etymologisch, emotioneel, politiek, sociaal en archeologisch. Maar bovenal is het een persoonlijke zoektocht naar het wezen van de eilanden en van de verbondenheid van de schrijver met de eilanden. Adam Nicolson licht letterlijk en figuurlijk iedere schelp op, iedere kiezel, bestijgt iedere heuvel en verdiept zich in ieder dier, in de waterstromen en in de levensomstandigheden van vroegere bewoners. Vroegere, want sinds het begin van de negentiende eeuw zijn de eilanden onbewoond, op een schaapherder na die er nog tot 1910 woonde. De eilanden zijn eigendom van de ruige natuur, van de gierende golfstromen er om heen, van de striemende winden en stormen en van de enorme vogelkolonies, waaronder een papegaaiduikerskolonie van 240.000 vogels die nestelen in de wanden van de loodrecht uit zee rijzende basaltrotsen. Adam Nicolson beschrijft het enige huis dat op het eiland staat, een eenvoudig huis met twee kamers, zonder enige faciliteit. Er zouden enkele bedden staan, een gasfornuis dat werkt op flessengas, maar geen stromend water en geen electriciteit. Het huis is in de staat waarin het verkeerde toen de laatste schaapherder de Shiants verliet. Meer nog dan aan de mensen, die slechts enkele weken per jaar van het huis gebruik maken, behoort het huis aan de ratten. Overigens een bijzondere soort die alleen op de Shiants voorkomt. Vrouwen zijn niet erg van het huis gecharmeerd, schrijft Nicolson. In de zestig jaar dat het huis in zijn familie is heeft zijn moeder er één keer overnacht en zijn eigen vrouw twee keer.
Het boek gelezen hebbend, vond ik de Shiants een mooi reisdoel. Zo zou ik deze ruige Hebridische rotsformaties midden in zee kunnen bezoeken en exploreren met een schat aan kennis. Het leek mij een goed alternatief voor het eiland St. Kilda, dat ongeveer op dezelfde breedtegraad ligt, maar ten westen van Harris en 80 mijl verder, de oceaan in. Tot voor kort wist ik niet van het bestaan van dát eiland, maar tijdens mijn tocht hoorde ik Engelse zeilers er vaak over praten. Het is kennelijk het meest afgelegen eiland (eigenlijk een eilandengroepje) van Groot Brittanië. De Falkland eilanden niet meegerekend, dan. En ik denk dat de Engelsen er allemaal een lesje op school over kregen. Deze eilanden werden in 1930 ontruimd door de Schotse overheid. De 36 mensen die er nog woonden (waaronder een man met zijn negen kinderen) leefden in primitieve omstandigheden, die de Schotten niet meer aanvaardbaar vonden. De meesten waren analfabeet. Ze hadden nog nooit een boom gezien. Voor bomen waait het te hard op St. Kilda. Ze leefden van wat de eilanden boden: schapenvlees, schapenwol, vis en gedroogde meeuwen voor de winter. Maar op het gebied van gezondheidszorg, religie en communicatie liepen de eilanden ver achter bij de rest van de Britse wereld en de kosten om de eilanden te ondersteunen vanaf het vaste land waren de Britten te hoog. Bovendien was de tocht naar St. Kilda gevaarlijk. Zoals één van de Engelsen die mij erover vertelde zei: “you are really talking North Atlantic Ocean there.” In een militaire operatie werden de 36 eilanders geëvacueerd. Tezamen met 500 schapen, tien koeien en vier kalveren. Alle honden werden met stenen rond de nek gebonden van de pier af gegooid. Zo wilden de eilanders het.
St. Kilda schijnt vanuit evolutionair oogpunt interessant te zijn: er zou zich een bijzondere kortpotige schapensoort hebben ontwikkeld. Gewone schapen waaien van het eiland af de zee in. Eelde Beulakker bezocht St. Kilda tijdens enkele rustige zomerdagen. Zijn beschrijving van de eilanden in zijn boek ‘De zee baart zorgen en verhalen’ geeft een aardig beeld.
De uitdaging om St. Kilda te bezoeken was mij iets te groot – en ook de tijd liet het niet toe. Maar ik verwachtte op de Shiants een soortgelijk landschap aan te treffen.
Ter voorbereiding op deze tocht had ik het boek ‘Zeezicht’ als verplichte literatuur aan Koen opgegeven. Dus met gelijke kennis en nieuwsgierigheid gewapend zetten wij op deze donderdag 27 augustus 2009 koers naar de Shiants. Het behoorde bij onze pelgrimage om dezelfde route te varen die Adam Nicolson beschrijft aan het begin van zijn boek. Hij heeft een voor deze wateren traditionele houten boot laten bouwen. Het is een open bootje, van ongeveer vijf meter lang. Hij beschrijft uitvoerig hoe hij daarmee de wilde zeestraat tussen de Outer Hebrides en Skye, de Little Minch, oversteekt om voor het eerst alleen de tocht naar de Shiants te maken. Net als hij varen wij langs Scalpay en zien in de verte de Shiants liggen.
[Shiants vanuit het zuidwesten]
[We komen dichterbij]
Net als hij varen wij door naar het noorden tot voorbij de eilanden en de uit het water stekende klippen, de Galta’s, om dan de steven naar het oosten te wenden, langs de steile noordwanden van de basaltformaties te varen en ons dan, gesterkt door zijn beschrijving van de doorgang waar het water rustig wordt, voldoende comfortabel te voelen om tussen de rotspunten door te varen en het stuk zee te bereiken dat gedeeltelijk door de eilanden wordt omsloten.
[De uit het water omhoog stekende klippen: de Galta's]
[Vanuit het oosten naderen we de noordzijde van Garbh Eilean, de Galta's bevinden zich rechts, buiten beeld]
[Op hetzelfde punt de camera naar het zuiden gedraaid. Je ziet het witte huis aan de kust op Eilean An Tighe]
[Doorvarend langs de noordzijde van Garbh Eilean; men liet zich zakken langs de wand om vogels te vangen]
[Deze noordzijde voorbij varend, zie je de basaltwanden met vogelnesten en stijle heuvels]
[Sommige grotten vormen een tunnel door de basaltwand]
[Op een mooie zomerdag en met dood tijd, kun je er met een bootje doorheen varen.]
[Garbh Eilean, oostzijde, doorgang door de klippen gepasseerd, nu in het enigszins omsloten stuk water]
Er is eigenlijk maar één geschikte ankerplek, zeker voor een diep stekend zeiljacht, dat hier toch al niet vaak zal belanden. Vlakbij een kiezelstrand dat twee van de eilanden verbindt. Het is de plek waar ook Nicolson zijn open boot ankert als hij naar de eilanden gaat. De bodem blijft 20 tot 30 meter diep tot vlak voor het strand, dus er moet nog dichter bij het strand geankerd worden. Maar om ook enige beschutting tegen de vanuit de open zee binnen rollende golven te vinden, zoeken we een plekje daar waar het strandje over gaat in de stijl omhoog rijzende basaltrotsen. Voordat we het anker laten vallen varen we een rondje om de diepte van de bodem te verkennen in de cirkel die we zullen maken als we helemaal rond het anker zouden zwenken. De bodem lijkt overal diep genoeg en we gooien het anker uit.
Het is vijf uur ’s-middags en we blazen de nieuwe kleine dinghy op. Het is inderdaad een handzaam bootje, maar een stuk minder stabiel dan het vorige. Het is bewolkt. Het regent. Maar na al ons voorbereidend leeswerk en met alle kennis van deze eilanden hebben we een gevoel van “we komen thuis” en we willen graag aan land gaan. We lopen anderhalf uur over het zompige eiland, Eilean An Tighe, beklimmen de heuvels en staan bovenaan de loodrechte zeewand aan de andere kant. We kunnen ons goed voorstellen hoe ook hier de schapen af en toe in zee verdwijnen, zeker als we ze zo nu en dan bovenaan de stijle bergwanden zien staan. We vinden de waterbron waarover Nicolson schrijft en we bekijken het huis. De deur zit dicht met een touwtje. Het lijkt een uitnodiging om naar binnen te gaan en dat doen we dan ook. We zien de twee kamers en we ruiken de rattengeur. Het is inderdaad ongekend primitief. Maar ook is duidelijk dat er af en toe wordt verbleven. Beddengoed hangt in zakken boven de grond. Wat basale en wrakkige meubels. Er staat een simpele voorraad met etenswaren die niet kunnen bederven. Het fornuis herkennen we van een foto in het boek, waarop je Nicolson met twee vrienden een braadslede de oven in ziet schuiven, waarin zich een puffin, een papegaaiduiker bevindt. Ook dat behoorde voor Nicolson tot het in zich opnemen van de eilanden en de manier van leven van hun vroegere bewoners: het vangen van een puffin en het proeven van zijn vlees.
Om een uur of zeven zijn we weer aan boord. Het is nog steeds rotweer en het gaat iets harder waaien. We trekken ons terug in de kajuit. We drinken een glas whisky, deze keer uit de fles Aberlour die Koen mij maanden eerder in Nederland gaf, vooruitlopend op deze tocht, en die ik natuurlijk al die zeemijlen hiernaartoe had meegevoerd voor gezamenlijke consumptie. Hij smaakt mij beter dan de Lagavullin whisky. Een stuk zachter.
Het wordt donker buiten en het water wordt beweeglijker. Maar wij zitten lekker, met het kacheltje aan, in de warme kajuit. We hebben dan wel geen puffin gevangen, maar dankzij taxichauffeur John kan ik een eendenborst serveren in frambozensaus. We hebben het naar onze zin.
Tegen de tijd dat we te kooi gaan ligt Tuimelaar heel onrustig op de golven te hobbelen. De wind is gedraaid, anders dan voorspeld, en we hebben geen enkele bescherming meer van onze hoge klip. Integendeel, naar mate de nacht vordert komen steeds hogere golven de baai in rollen en door het draaien van de wind komen wij steeds dichter onder de klip te liggen, die nu een lage wal vormt. Door de kracht van de wind strekt de ankerketting zich en op sommige momenten liggen we niet meer dan vijf meter, misschien nog minder, van de rotsformatie af. In de loop van de nacht steek ik regelmatig mijn hoofd uit het kajuitluik naar buiten en ik beschijn met de lantaren de rotsen om te proberen in te schatten hoe ver we er vandaan liggen. Niet ver. Koen en ik kunnen nauwelijks slapen van het geweld. Zo nu en dan dommelen we een kwartiertje weg. Maar de golven rollen steeds harder en, wat erger is, ze kaatsen terug van de vlak naast ons liggende rotsen, waardoor Tuimelaar telkens een smak water van twee kanten tegen zich aan krijgt. Ik voel mij zeer onprettig, maar het is duidelijk dat er geen enkele andere beschutte plek te vinden zal zijn. We waren door Nicolson voldoende gewaarschuwd voor de ruigheid van deze eilanden en de zee er omheen, maar nu kunnen we het zelf ervaren. Ik wil eigenlijk weg, maar zo in het donker (er staat geen enkel licht op de eilanden en het is een zwarte nacht), met aanwakkerende wind richting windkracht 6 à 7, is het geen optie om hier tussen de klippen te proberen weg te zeilen. Er zit niets anders op dan de ochtend af te wachten en te hopen dat het niet erger zal worden en dat het anker geen krimp zal geven.
Maar tijdens zo’n slapeloze nacht ga je toch liggen denken. Wat doe ik als het schip door golven en wind op de rotsen wordt gezet? Met het kleine bootje zullen we nog wel net het strandje bereiken? Maar dan? Gaan we in het huis bivakkeren? En dan? Hoe komen we dan weer weg van het eiland? Als ik de satelliet telefoon aan boord niet kan gebruiken, hoe kan ik dan iemand op het vasteland waarschuwen dat we hier weggehaald moeten worden? Vuurpijlen mee aan wal nemen dus. En dan maar wachten of iemand het ziet. Zo piekerde ik de nacht door.
Tegen de ochtend werd het laagwater. Op het echolood kon ik wel zien dat we voldoende diepte hadden, maar met die ons op en neer smakkende golven maakte ik mij toch zorgen of de diepte wel voldoende zou blijven. Om een uur of zes voelde ik een paar keer een echt harde klap door de hele boot dreunen en ik begon te vrezen dat er op de bodem manshoge keien lagen waar we met de kiel tegenaan gesmakt werden. Nu werd het me echt te gek. Het was inmiddels licht genoeg dus ik trok mijn zeilpak aan over mijn pyjama en ging naar buiten, startte de motor, lichtte het anker en wierp het vijftig meter verderop weer uit. Nu lagen we iets beter, in ieder geval niet meer zo gevaarlijk dicht bij de rotsen en op ruim voldoende diepte. We probeerden nog een uurtje te slapen, maar ontbeten daarna snel en maakten ons klaar voor vertrek.
We hadden het wel gezien, die Shiants. Het was inderdaad, zoals Nicolson zelf schrijft: “de rest van de wereld ziet er niets bijzonders in.” En mijn conclusie is: die Nicolson is een romanticus. Van dit ongenaakbare plekje, heeft hij een droomverhaal gemaakt, waar de realiteit alleen de inspiratie voor heeft gegeven. De droom speelt zich af in zijn hoofd, doordat hij alle details in zijn fantasie doorleeft, maar door de Shiants te bezoeken maak je het niet mee. Bij hoge uitzondering zou ik in dit geval zeggen: de thuisblijvers hebben gelijk. Je kunt beter het boek lezen.
Wij waren dus eigenlijk opgelucht toen we de Shiants konden verlaten en koers konden zetten naar het noorden. Met een aanwakkerende wind schuin van achteren. Eerst windkracht 6, later 7.
[Zuidelijke helft van Eilean Muir, bij vertrek in de ochtend]
[Noordelijke helft van Eilean Muir, bij vertrek in de ochtend]
Na deze onrustige slapeloze nacht verlangden we wel naar een veilige ankerplaats. De eerste de beste mogelijkheid vonden we na ongeveer vier uur varen: Loch Nedd, net voorbij en ten oosten van Stoer Head. What’s in a name? We gingen niet aan land, maar genoten van een goede ankerplaats en Argyll reerug met een glas rode wijn. En een nacht uitstekend slapen.