Home
1 mei 2009: vertrek
IJmuiden - Dartmouth
naar Isles of Scilly
Isles of Scilly
the Celtic Sea
Cruising Cork
Baltimore-Portmagee
Alleen naar Noorden
McDaid vs. Ireland
Zuidwest Schotland
Familievakantie
Hebriden en om Noord
Storm op de Noordzee
Redding door KNRM
Terug op IJsselmeer
Nawoord
English extract
X-Yachting Magazine
Contact
Sitemap

Van Wick op koers naar IJmuiden: storm op de Noordzee

In Wick doe ik na het vertrek van Koen maar even rustig aan, een beetje wachtend op het tij. Na een wandelingetje door Wick stel ik vast dat hier echt niet veel te beleven is. Ik loop maar eens het Wick Heritage Museum binnen. Ook daar is niet veel te beleven. Men heeft er eenvoudig alle industrie- en nijverheidsmaterialen verzameld die de afgelopen decennia buiten gebruik zijn geraakt. Dat varieert van drukpersen, radio-zendinstallaties en vuurtorenlichten tot ledikanten en fietsen. Maar er blijkt toch een bijzondere glorietijd in dit dorp te zijn geweest. Eind 18e eeuw ontdekten locale vissers dat er jaarlijks gedurende een periode van ongeveer tien weken grote scholen haring langs de kust kwamen. Enkele jaren later werd er door de Britse overheid een prijs uitgereikt voor degene die het geheim van het conserveren van haring te weten kon komen. Een geheim dat tot dan toe door de Hollanders gekoesterd werd: het haringkaken! Maar inderdaad wist begin 19e eeuw een Engelsman het geheim aan een Nederlandse visser te ontfutselen en vervolgens ontstond er in Wick een bloeiende haringvangst en –verwerkingsindustrie. Tienduizenden mensen van de arme Schotse plattelandsbevolking trokken ’s-zomers van heinde en verre (soms van de Schotse westkust door de Highlands) naar Wick, om daar gedurende de zomermaanden haring te kaken en te pekelen. Meisjes sliepen met zijn tienen op een gehuurde kamer. Er waren niet genoeg huizen om alle seizoensarbeiders behoorlijk te stallen. Er ontstond een enorme vaten industrie. En vele vele uren per dag stonden de arbeiders de vissen uit te snijden en te pekelen. Het tempo van een goede haringkaakster lag zo hoog, dat zij 10.000 haringen op een dag kon verwerken. De haven, waar ik nu rustig lig afgemeerd aan de nieuwe marina steigers, was toen een wirwar van masten, met op de kade de gereed staande vaten in eindeloze rijen.


[Haven van Wick, eind negentiende eeuw, Tuimelaar ligt nu in het tweede bassin, in de achtergrond van de foto]

Een mooie herinnering aan de glorietijd lijkt de foto die ik in het museum aantrof van een stralende jonge vrouw, die even opkijkt terwijl zij vol vreugde met de haringen aan de gang is. Ook al heeft ze haar gepekelde handen vol met vis, ze zou zo op de voorpagina van Vogue kunnen staan! De foto blijkt uit de vijftiger jaren te zijn en de oude dames en heren die het museum bestieren weten wie ze is: “It’s Nancy Chalmers, she married the boss of the fishing company.” “Is she still alive?” vraag ik. “Yes, we think so, but her brother is definitely. Here's his telephone number. But the picture was taken in Great Yarmouth!


[Nancy Chalmers, haringkaakster]

In het midden van de 20e eeuw begon de visstand af te nemen. Niet verbazingwekkend als je bedenkt hoeveel vis hier decennia lang uit de zee was gehaald. En begin zestiger jaren was het over. Wick verviel in de sluimering waarin ik het aantrof. In een tuin vind ik een locaal bootje dat nooit meer zal varen. 


[De laatste haringvisser]

Wick, niet ver onder de noordkaap van Schotland, ligt toch nog op de breedtegraad van Stavanger, Noorwegen. Een eind boven Nederland, dus. De afstand naar IJmuiden is 430 zeemijl. Op die overtocht kom ik tot de ontdekking dat de tocht langs Cape Wrath met Koen een picknick was in vergelijking met wat mij op de Noordzee te wachten staat.

De Noordzee. Als wij het erover hebben denken we eigenlijk altijd aan het gebied tussen Calais/Dover in het zuiden en de lijn van Den Helder zo’n beetje naar het westen, Lowestoft of Great Yarmouth. Maar die driehoek vormt alleen de zuidelijke Noordzee en maakt maar een beperkt deel van het totale oppervlak van de Noordzee uit. Daarboven strekt de Noordzee zich nog 400 mijl naar het noorden uit, 720 kilometer, met een breedte van de Schotse kust naar de Noorse en Deense kust van 300 mijl, 550 kilometer. Een enorm stuk water dus, waar je je met je 41 voet bootje behoorlijk verloren kan voelen … en het ook kan zijn.

Op maandag 31 augustus 2009, om 5 uur namiddag, Engelse tijd, koos Tuimelaar weer zee vanuit Wick. Er stond een matige zuid-oosten wind, windkracht 4. De voorspelling was windkracht 5 à 6, draaiend naar zuid en zuidwest. Voor mij een gunstige richting en niet te hard. Maar een enkel weerbericht gaf aan dat het donderdag in het zuidelijke deel van de Noordzee wat harder zou gaan waaien, mogelijk windkracht 8. Mijn voornemen was om rustig langs de Schotse en Engelse kust naar het zuiden af te zakken en, afhankelijk van het weer, ofwel door te varen, ofwel het te laten bij dagtochten en waar mogelijk een haven op te zoeken. Dat klonk goed, maar ik wist dat het niet helemaal reëel was, want er waren maar weinig havens die ik met Tuimelaar aan kon lopen en de havens die er waren, waren ofwel getijdehavens (niet met laagwater binnen te lopen), ofwel ik moest er een stuk landinwaarts voor varen. Go with the flow was mijn motto. Ik zou wel zien. De wind stond tegen, dus ik stak eerst maar eens een flink stuk de zee in. Daarna weer een slag naar het land en vervolgens weer een slag de zee in. Het begon te schemeren. Er was geen scheepvaart. Wel het licht van een boorplatform dat ik op een afstand van een mijl of vijf passeerde. Ik verdween even onderdeks. Kwam tien minuten later weer bovendeks en zag hoe een enorm containerschip van Maersk mij op een afstand van één mijl voorbij was gevaren. Er was geen bedreigende situatie geweest, maar toch, ik had het schip voor ik onderdeks ging niet gezien. Voor de tweede keer tijdens mijn tocht werd ik gewezen op het grote gevaar van de met hoge snelheid varende vrachtschepen. Opnieuw voelde ik me onveilig als ik onderdeks was en durfde ik geen pauzes langer dan tien minuten te nemen. Ik voelde me niet prettig. Ik belde met de satelliet telefoon naar huis om een levensteken te geven en zei dat ik nu wel klaar was met zeilen. Ik wilde naar huis. Maar eigenlijk was ik gewoon bang. Dat zei ik niet. In de loop van de nacht naderde ik een platform op het Buzzard olie- en gasveld, ongeveer zestig mijl ten noordoosten van Aberdeen en ongeveer twintig mijl van de kust. De wind draaide wat naar het zuiden en IJmuiden werd bezeild. Ik besloot de oversteek van nu nog zo’n 380 mijl maar gewoon te gaan maken. Met een beetje geluk zou ik donderdag in de loop van de dag voor de Nederlandse kust liggen en als het dan inderdaad windkracht 8 zou zijn, dan was ik in vertrouwd gebied. Ook in een storm zou ik IJmuiden wel netjes binnen kunnen varen. Ik stelde de autopilot in op een koers van 149 graden. Een rechte lijn naar IJmuiden.

Met het lichter worden van de lucht, het opkomen van de zon en het toenemen van de wind verdween ook het angstige gevoel. Ik voelde me weer meer vertrouwd met de zee en begon er weer plezier in te krijgen. De hele dag kon ik de koers 149 graden aanhouden, ongeveer 80 graden aan de wind varend over bakboord met een rif in het grootzeil.


 [“Hij zeilde op de Noordzee, de Noordzee, de Noordzee, de Noordzee, de Noordzee, de Noordzee, de Noordzee, de Noordzee, wijd en koud” vrij naar Boudewijn de Groot]

Dinsdag, tegen de avond was ik ter hoogte van Edinburgh. Niet dat daar iets van te merken was, want ik zat ongeveer 100 mijl uit de kust. Het werd donker. Geen maan, geen sterren. Ook al was het echt donker, toch zag ik in het westen dat er een gitzwarte lucht aankwam. Ik realiseerde me dat er iets ging gebeuren, maar wist even niet hoe ik moest reageren. Ik raakte even in paniek, maar bedacht toen dat me maar één ding te doen stond. Als de donder het grootzeil naar beneden. Ik dook de kajuit in om het deklicht aan te knippen en ging meteen weer naar buiten, nu in het volle licht van de spots die vanuit de zaling op het dek schenen. Ik zekerde me dubbel aan de lifeline en vocht me een weg het dek op. Het stormde niet, maar de zee had toch al de hele dag flink golven opgebouwd. Die golven rolden over het dek terwijl ik daar bezig was. Met éénmans ‘man en macht’ haalde ik het zeil naar binnen en bond het op de giek. Bij terugkeer in de kuip had het smelttablet van mijn zwemvest bedacht dat het hiervoor bedoeld was. Het zwemvest blies zich op en ik zat ingesnoerd in de luchtkamers als een Michelin mannetje. Voor de derde keer een nieuw patroon, weer € 32,40! De fok rolde ik nog iets verder in. Ik was net op tijd klaar, want er kwam inderdaad een enorme regenbui aan zetten. De windvlagen liepen op tot 45 knopen en regen en wind rukten aan de tuigage. Maar het duurde gelukkig niet lang. Toch vond ik het wel even prettig, met zo weinig zeil, en ik wachtte een paar uur om zeker te zijn dat de buien waren overgewaaid, voordat ik het zeil weer zette.

In de loop van woensdag nam de wind flink toe. Eerst tot windkracht 8, maar in de middag was de ware windsnelheid permanent tussen de 40 en 45 knopen. Windkracht 9. De barometer was in 15 uur gedaald van 1008 naar 988 millibar. 


[Barometer grafiek van 1, 2 en 3 september 2009, Centrale Noordzee]

Het grootzeil had ik weer naar beneden gehaald. Op alleen de fok kon ik de koers 149 graden naar IJmuiden aanhouden. De autopilot liet Tuimelaar wel regelmatig flink uit het roer lopen, maar al met al bleven we goede voortgang maken. De zeeën waren behoorlijk hoog en rolden soms van opzij massief over het schip. Ik bleef veel onderdeks. Beide luiken in de toegangsdeur naar de kajuit, de washboards, had ik er in gezet. Ik zorgde dat ze permanent dicht waren, behalve als ik er snel doorheen moest, van binnen naar buiten of van buiten naar binnen. Het geweld van de zee was ook nu weer indrukwekkend. Tuimelaar hield zich goed. Om het “Tupperware” gedrag van de romp maakte ik mij nu (terecht of onterecht) geen zorgen meer. Toen het woensdagavond donker werd nam de wind een beetje af, maar het was nog steeds ruim windkracht 8 in een wilde zee.

Inmiddels was ik flink gevorderd met mijn oversteek. Als ik door zou varen zou ik in de loop van de nacht het verkeersscheidingstelsel en de drie naast elkaar gelegen traffic lanes ter hoogte van Texel gaan passeren. Daar voelde ik niets voor. Om onder deze extreme omstandigheden ook nog eens op mijn qui vive te moeten zijn voor niets ontziende grote scheepvaart zag ik niet zitten. Ik bevond mij nu op de Doggersbank. In de kaart zag ik dat er drie boorplatforms in een driehoek om mij heen stonden. Op flinke afstand weliswaar, maar het gaf mij toch een gevoel van bescherming. Ik nam aan dat de grote scheepvaart de relatieve ondiepte (20 tot 30 meter) van de Doggersbank zou mijden en ook niet in de buurt van de boorplatforms zou komen. Door Tuimelaar iets hoger in de wind te sturen en de fok strak te trekken, liep de snelheid terug tot 3 à 4 knopen. Zo wist ik gedurende de nacht de voortgang te beperken en voorkwam ik het ‘s-nachts oversteken van het verkeersgebied. Het was een vorm van bijliggen. Ik voelde me voldoende veilig om een paar keer dertig minuten te slapen. Luxe!

Toen het ochtend werd bracht ik Tuimelaar weer op snelheid, nog steeds alleen op de fok. De koers werd nu 150 graden. Zo weinig had het nachtelijk bijliggen mij van koers gebracht. Het ene boorplatform passeerde ik op een afstand van ongeveer 5 mijl. Het andere platform op een afstand van misschien een halve mijl. Erg dichtbij, onder deze omstandigheden. Het platform stak boven de zee uit in een vage werveling van water en schuim. Er was geen leven of activiteit te bekennen. Een desolaat staketsel in zee.

Tijdens de oversteek had ik tot nog toe regelmatig een uur stroom gedraaid, om zeker te zijn dat de accu’s op peil zouden blijven. Zeker vier maal per etmaal. Hoewel de heftige beweging van de boot werkzaamheden aan de motor zeer bemoeilijkten, leek het me toch noodzakelijk om te checken of er weer olie lekkage was. Als de motor vast zou lopen zou ik een groot probleem hebben. Met krachtinspanning verwijderde ik het manshoge motorluik, tevens kajuittrap, en plaatste het, al balancerend op de beweging van de golven, tegen het kombuis. Ik had een lijntje klaargelegd om het luik mee te borgen, zodat het niet door de kajuit zou vliegen. Helaas, er had zich weer een olie poel van twee of drie liter onder de motor gevormd. Ik moest dus olie bij gaan vullen. Koen had mij in Wick een lesje geleerd: met heel zorgvuldig en netjes werken kun je zonder te morsen en zonder onderdelen vet te maken olie bijvullen. Maar nu met handicap: windkracht 8 à 9 op volle zee. Ik absorbeerde zoveel mogelijk van de gelekte olie met proppen keukenpapier tot de opvangbak weer redelijk schoon was. Daarna plaatste ik met evenveel krachtinspanning het motorluik weer terug, anders kon ik niet netjes de kajuit uit klimmen, althans niet op een manier waarbij ik het buitenluik van de kajuit een zo kort mogelijk moment open hoefde te houden. Ik klom naar buiten. Washboards terug plaatsen. Lifeline vastmaken. Naar het achterschip klauteren. In verband met overkomende zeeën op het goede moment het achteronder openen. Snel het zware 25 liter olievat er uit vissen. Gauw het luik weer dicht, voordat er een golf water in komt. Het olievat over het gangboord naar de kajuitingang slepen. Washboard er uit halen. Vat in de kajuit laten zakken. Zelf er achter aan en washboard weer terug plaatsen. Het is lastig om die dikke olie uit een vat van 25 liter te schenken. Om dat zonder te knoeien in de vuldop van de motor te doen is vrijwel onmogelijk. Om dat onder deze omstandigheden te doen is ondenkbaar. Gelukkig had ik in Wick een vulbeker met schenktuit gekocht. Maar die beker moest ik dan wel eerst met olie vullen. Ik installeerde mij aan lijzijde met het olievat en de vulbeker en maakte met plastic zakken en grote proppen keukenpapier een werkplek waar ik hoopte de olie op te vangen die ik ongetwijfeld bij het overschenken zou gaan morsen. Zwaar hoor, zo’n 25 liter vat. Hoewel het onder de omstandigheden een redelijk gecontroleerd proces werd, schonk ik toch wel bijna een kwart liter olie in de boot. Ik maakte het zo goed mogelijk schoon. De meeste gelekte olie verdween in de bilge, maar ik kon niet voorkomen dat zich een filmpje olie op een deel van de vloerplanken vormde, met gladde plekken op de vloer tot gevolg. Net waar je op zit te wachten met een boot die voortdurend met het gangboord en de railing door het water wordt gesleurd. Het zware toegangsluik van de motor weer los gemaakt. Wegzetten en borgen met een lijntje. Dankzij het schenktuitje op de vulbeker kon ik de motor zonder verder lekken bijvullen. Goed. Ik kon in ieder geval weer een aantal uren de motor draaien, zonder mij zorgen over het oliepeil te hoeven maken.

Inmiddels was het een uur of negen ’s-morgens en begon ik de eerste van de drie achtereenvolgende traffic lanes te naderen. Het was redelijk helder weer. Witte wolkenflarden werden afgewisseld met stukken blauwe lucht. Het zicht op de zee werd belemmerd door het overal opstuivende water. En natuurlijk door het voortdurend wisselend gezichtspunt: dan weer op een golftop, dan weer in een golfdal. Toen ik de eerste traffic lane begon te kruisen, onder de verplichte hoek van negentig graden, begaf ik mij naar buiten, naar het achterdek, klaar om het roer over te nemen van de autopilot. Zou er nog scheepvaart zijn met dit weer?

Jawel, al gauw naderde het eerste schip van bakboord. Een oranje vrachtschip, formaat flinke coaster. Een net, modern schip. Goed geschilderd, geen roestplekken. Neus omhoog, schuimend water, neus de golven in, schuimend water. Kantelend naar links en naar rechts. Langzaam vocht de coaster zich een weg tegen de wind in. Kon ik er voor langs of niet? Moeilijk te zien, maar ik leek er voor langs te gaan als ik koers en snelheid kon handhaven. Zo naderden we elkaar in de loop van tien minuten. Ik ging er netjes voor langs.

Een kwartier later, het volgende schip. Iets groter, iets roestiger. Ook deze baande zich langzaam een weg tegen wind en golven in. Ik genoot van het zicht op de beide schepen. Schepen waar je in de haven naar op zou zien en die je geen millimeter zou zien bewegen. Nu waren het worstelende watervogels, die het met moeite opnamen tegen het geweld van de natuur. Nietig op de grote zee. Ook nu was het lastig om in te schatten hoe mijn snelheid zich verhield tot die van het kruisende schip. Zelfs al leek het op basis van kruispeilingen goed te gaan. Ik naderde de koerslijn van het schip. Langzaam begon het beeld op de zijkant van de romp weg te vloeien en zag ik de steven van het schip steeds meer frontaal. Totdat ik recht voor het schip lag en het schip dichter bij zag komen. Hoeveel minuten heb je nodig voor je zeker weet dat je er voor langs bent? Toch wel een paar minuten. Dan zie ik langzaam de bakboordzijde van het schip verschijnen en weet ik dat ik er langs ben. Het schip passeert achter mij op een paar honderd meter afstand.

Ik vervolgde mijn oversteek. In de verte kwam een derde schip aanzetten. Dat leek echt een grote jongen. En dat was het ook. Op het oog langzaam, maar waarschijnlijk toch behoorlijk snel, kwam een enorm containerschip van rederij OOCL mij net als de beide voorgaande boten van bakboord tegemoet. Hoe hard zou die gaan? Hij was zo groot, dat hij zich duidelijk minder door de golven in beweging liet brengen. Maar toch, ook dit drijvende flatgebouw van hoog opgestapelde containers worstelde tegen wind en golven in. Wellicht met een snelheid van 15 knopen? Op basis van de peiling zou ik er voor langs moeten gaan. Maar wat als ik nou eens flink uit het roer liep? En op hoe grote afstand zou ik er dan voor langs gaan? En hoeveel zou hij door de beweging van het water naar bakboord en stuurboord uitzwaaien? Op welke afstand zou ik nog last kunnen hebben van de zuiging die hij door het water trekt? En hoeveel angstige minuten zou ik bij deze boot de boeg op mij gericht moeten zien voordat ik zeker wist dat ik er voor langs was? Ik besloot het er maar niet op te gokken en viel ongeveer twintig graden af. Zo passeerde ik netjes driehonderd meter achter het schip.

De drie zeeschepen had ik zien langs komen zonder teken van leven aan dek of op de brug. Drie schepen die schijnbaar onbemand zich een weg baanden door de oppermachtige zee. Sterk, maar toch nietig. En hoe nietig en kwestbaar zou Tuimelaar er uit hebben gezien vanaf de bruggen van die schepen?

Een kwartier later was ik weer alleen op zee, zoals ik ook de voorgaande 36 uur geen schip had gezien. De volgende traffic lanes passeerde ik zonder nog een schip tegen te komen.